id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24291 | zwartkop | zwartkop: zwartkop (Meijel) | zwartkop (14 als tuinfluiter [046] maar man heeft zwart, pop een chocoladekleurig petje; nestje heeft binnenkant van haren; zang begint krassend maar eindigt luid jodelend [N 09 (1961)] III-4-1 |
31065 | zwartmaken | zwartverven: zwartvɛ̄rǝvǝ (Meijel) | Het insmeren van bepaalde delen van het schoeisel met zwartsel. [N 60, 132c] II-10 |
31063 | zwartsel | gitzwart: getzwart (Meijel), zwartsel: zwartsǝl (Meijel) | Vocht waarmee men bepaalde delen van de schoen zwart maakt. Volgens de informant van L 267 wordt deze verfstof samengesteld uit roet, water en was, vooral bijenwas. De informant van K 278 vermeldt nog "olie" als ingredi√´nt. [N 60, 132a] II-10 |
28726 | zwartwerken | trouwpakken maken: trǭwpɛk mākǝ (Meijel) | Het maken van zwarte gelegenheidskleding voor feestelijke en droevige gelegenheden. [N 59, 194c] II-7 |
28598 | zwavelkaart | zwavelkaart: zwāvǝlkārt (Meijel) | Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.] II-6 |
19541 | zwavelstok | zwavelstek: zwèvelstek (Meijel), zwaveltje: (nu voor lucifers) zwevelke (Meijel) | zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1 |
24930 | zwavelx | zwavel: ps. boven de Å staat nog een ´; deze combinatieletter is niet te maken. zwāvəl (Meijel) | zwavel [DC 02 (1932)] III-4-4 |
33995 | zweep | zweep: zwīp (Meijel) | Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10 |
18105 | zweer | steenpuist: stéénpoest (Meijel), zweer: zwèèr (Meijel), zwéér (Meijel, ... ) | Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)] III-1-2 |
18056 | zweet | zweet: zwiët (Meijel) | zweet [N 10 (1961)] III-1-2 |