18400 |
borstrok |
borstrok:
boorstrok (L265p Meijel),
hemdsrok:
hemsrŏk (L265p Meijel),
heͅmsroͅk (L265p Meijel),
hémsròk (L265p Meijel),
lijfje:
lie:fke (L265p Meijel)
|
2) borstrok voor vrouwen || borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen || borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)] || Borstrok. Is in uw dialect een algemeen woord bekend voor borstrok? Bedoeld wordt het warme kledingstuk dat over het hemd wordt gedragen? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18603 |
borstrok (voor mannen) |
hemdsrok:
heͅmsroͅk (L265p Meijel)
|
Mannenborstrok. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
lijfje:
liefke (L265p Meijel),
līfkə (L265p Meijel)
|
borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)] || Vrouwenborstrok. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18248 |
borstspeld |
knopspeld:
knopspäl (L265p Meijel),
toespeld:
toespèèl (L265p Meijel)
|
sluitspeld, speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier || speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18323 |
borststuk van een schort |
hartje:
hartje (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33968 |
borsttuig |
borstgetuig:
bōrst˲gǝtȳx (L265p Meijel)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
18082 |
borstvliesontsteking |
fleuris:
fleuris (L265p Meijel),
fleurīs (L265p Meijel),
flurris (L265p Meijel),
longontsteking:
longontstékking (L265p Meijel)
|
Pleuris: ontsteking van het borstvlies dat om de longen zit en de binnenkant van de borstkas bekleedt; pleuritis (pleuris, fleuris, floris). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29975 |
borstwering |
borstwerk:
bōrstwę̄rek (L265p Meijel),
valplank:
valplaŋk (L265p Meijel)
|
Het 70 tot 100 cm hoge, gemetselde bovenstuk tussen zoldervloer en dak. Zie ook afb. 49a. [N 31, 34e; N 54, 155] || Leuning in de vorm van een plank die op ongeveer 1 meter hoogte boven de steigervloer aan de binnenkant van de staanders wordt bevestigd. Zie ook afb. 18. [N 32, 3f; monogr.]
II-9
|
18528 |
borstzak(je) |
tasje:
tèske (L265p Meijel)
|
pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33713 |
bos |
bos:
bos (L265p Meijel)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|