21840 |
brassen |
bonjouren (<fr.):
besjoeren (L265p Meijel),
zwabberen:
zwabbere (L265p Meijel)
|
woest en wild leven, met veel cafés bezoeken [wilden] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21839 |
brasser |
wilde, een ~ (zn.):
énnə wildə (L265p Meijel)
|
woest en wild leven, met veel cafés bezoeken [wilden] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33983 |
brede buikriem |
kwikriem:
kwekrīm (L265p Meijel)
|
Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73]
I-10
|
34080 |
brede tanden |
brede tanden:
brii̯ tānt (L265p Meijel)
|
Blijvend gebit na de wisseling. [N 3A, 108c]
I-11
|
26580 |
breed scherpen |
uitslaan:
øtjslǭ (L265p Meijel)
|
De stenen zō scherpen dat de groeven breed worden. [N O, 34b]
II-3
|
33138 |
breeddorser |
breeddorser:
brēdǫrsǝr (L265p Meijel)
|
Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
28931 |
breedte |
breedte:
brętǝ (L265p Meijel)
|
Benaming voor een horizontaal genomen maat, voor of achter, in het bijzonder als tweede lid van samenstellingen als rugbreedte en armbreedte. [N 59, 45a; N 62, 2b; N 59, 44a]
II-7
|
33710 |
breken van leem- of koffiebanken |
breken:
brē̜kǝ (L265p Meijel)
|
Het breken van leembanken of de donkerbruine, harde laag in zandige grond, de koffiebank genaamd. Dit deed men met een schop, een hak of een bepaald soort ploeg. [N 27, 13a; N 27, 13b]
I-8
|
26589 |
breken, snijden |
breken:
brę̄kǝ (L265p Meijel)
|
De bewerking die de graankorrel ondergaat op het snijvlak van de molensteen. Zie ook het lemma ɛbreken, plettenɛ. Het betreft daar het grof malen van haver met behulp van de haverpletter.' [N O, 36c; Vds 189]
II-3
|
24475 |
brem |
brem:
bream (L265p Meijel),
-
brem (L265p Meijel)
|
brem [DC 47 (1972)], [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|