33296 |
dovenetel (algemeen) |
dovenetel:
duvǝnētǝl (L246b Melderslo)
|
Lamium L. Dit plantengeslacht, dat van 10 to 60 cm hoog kan worden, lijkt nogal op de brandnetel met dezelfde soort grofgezaagde bladeren, die overigens géén brandend gevoel veroorzaken, en ook met in bosjes tegen de stengel groeiende bloemen. Deze bloemen zijn evenwel veel groter, gekleurd en lipvormig. Verschillende soorten van dit onkruid komen vrij algemeen voor en worden in de praktijk amper van elkaar onderscheiden. De bekendste zijn wel de witte en de paarse dovenetel die hieronder in een apart lemma worden behandeld. In dit lemma staan de algemene benamingen bijeen. [N 37, 16a; A 60A, 75; L 1, a-m; L 1u, 39; L B2, 334a; L 15, 3; S 7; monogr.]
I-5
|
17856 |
draaien |
draaien:
drɛjen (L246b Melderslo)
|
draaien [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
17806 |
dragen |
dragen:
drage (L246b Melderslo)
|
dragen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
18877 |
drenzen |
neulen:
nölen (L246b Melderslo)
|
drenzen: de kinderen drenzen de hele dag [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
20499 |
drinken |
drinken:
drinken (L246b Melderslo)
|
drinken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19574 |
drinkglas |
pint:
vroeger: 1/4 liter
pent (L246b Melderslo)
|
drinkglas [RND]
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
drink:
dreŋk (L246b Melderslo)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
25128 |
droog weer |
droog:
drûuch (L246b Melderslo)
|
droog [RND]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
schotelslet:
sxōtəlslɛt (L246b Melderslo)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
34228 |
droogrek |
droogrek:
dryǝxrɛk (L246b Melderslo)
|
Het houten rek buitenshuis waarop men vaten, melkbussen en emmers te drogen legt. [A 15, 25; monogr.]
I-11
|