24158 |
grasmus |
grasteut:
graastööt (L246b Melderslo)
|
Hoe heet de grasmusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24162 |
grauwe vliegenvanger |
spinnenkopje:
spinneköpke (L246b Melderslo)
|
Hoe heet de grauwe vliegenvanger? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
18081 |
griep |
griep:
griep (L246b Melderslo)
|
Griep. Hoe noemt men tegenwoordig een zware verkoudheid met koorts? [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
17541 |
groeien |
wassen:
wāsǝ (L246b Melderslo)
|
De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374]
I-4
|
25004 |
grootx |
groot:
gröt (L246b Melderslo)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
19502 |
grote schoonmaak |
schoonmaak:
de schonmaak is achter de rug (L246b Melderslo),
schonmaak (L246b Melderslo)
|
de schonmaak is achter de rug [DC 15 (1947)] || het schoonmaken van het gehele huis, dat in het voorjaar plaats heeft [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
29733 |
haag |
heg:
hęk (L246b Melderslo)
|
Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
24876 |
haagwinde |
pispotje:
pespø̜tjǝ (L246b Melderslo),
-
pispötje (L246b Melderslo)
|
Calystegia sepium (L.) R.Br. Zeer algemeen voorkomend onkruid vooral op bouwlanden en vochtige gronden, klimmend in heggen en dergelijke met een tot 3 meter lange, windende, vrijwel kale stengel en hart- tot pijlvormige bladeren. De grote klokvormige bloemen zijn wit (soms roze) van kleur. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes (Convolvulus sepium L.). Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de kleinere, kruipende akkerwinde (zie lemma Akkerwinde). De volgorde van de varianten van het type winde is: 1. de tweelettergrepige woorden; 2. in de eenlettergrepige naar klinker: /e - ē - ę - i/. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [JG 1c, 2c; A 17, 6a; L 1, a-m; L 1u, 80; L 15, 5; S 11; monogr.; add. uit JG 1b] || haagwinde [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
34471 |
haan |
haan:
hān (L246b Melderslo, ...
L246b Melderslo),
haantje:
hantjǝ (L246b Melderslo)
|
Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
17748 |
haar |
haar:
ho.r (L246b Melderslo)
|
haar (op het hoofd) [RND]
III-1-1
|