| 32923 |
heukeling |
hoopje:
hø̜pkǝ (L246b Melderslo)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
| 32924 |
heukelingen spreiden |
breken:
brɛ̄kǝ (L246b Melderslo)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
| 20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
hij aardt na zien vader (L246b Melderslo)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)]
III-2-2
|
| 22777 |
hinkelblokje |
pothink:
de bodem van een bierglas of een platte steen
pothink (L246b Melderslo)
|
hinkelblokje [VC 10]
III-3-2
|
| 22774 |
hinkelen |
pothinken:
pothinken (L246b Melderslo)
|
hinkelspel [VC 10]
III-3-2
|
| 18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hut (L246b Melderslo)
|
hoed [RND]
III-1-3
|
| 22358 |
hoepel |
bandel:
bandel (L246b Melderslo, ...
L246b Melderslo)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)]
III-3-2
|
| 32937 |
hoeveelheid hooi die men opsteekt |
armvol:
ø̜̄rvǝl (L246b Melderslo)
|
De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a]
I-3
|
| 24324 |
hommel |
hommel:
hommel (L246b Melderslo)
|
hommel [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
| 21043 |
honing |
honing:
honing (L246b Melderslo)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|