21414 |
inktpot |
inktpot:
enkpot (L246b Melderslo)
|
inktpot [DC 14 (1946)]
III-3-1
|
34001 |
inspannen |
voorspannen:
vørspanǝ (L246b Melderslo)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
22435 |
jarig zijn |
jarig zijn:
hèj is jörig (L246b Melderslo)
|
Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)]
III-3-2
|
24556 |
jeneverbes |
wachel:
-
waekelen (L246b Melderslo)
|
jeneverbes (Juniperus communis L.), de struik [DC 30 (1958)]
III-4-3
|
24338 |
jong van een dier |
klein beestje:
klein bieəsje (L246b Melderslo)
|
klein beestje [DC 37 (1964)]
III-4-2
|
34551 |
jonge gans |
gansje:
gɛnskǝ (L246b Melderslo)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
lammetje:
lɛmkǝ (L246b Melderslo),
liemes:
limǝs (L246b Melderslo)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|
17602 |
kaak |
kaak:
kaak (L246b Melderslo),
kake (L246b Melderslo)
|
kaak [DC 02 (1932)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
19791 |
kaars |
kaars:
ke̝ͅərs (L246b Melderslo)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
ka:ərtə (L246b Melderslo)
|
kaarten [RND]
III-3-2
|