32583 |
riek, mestriek |
riek:
rēk (L246b Melderslo
[(vijf)]
)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|
21269 |
rijkdom |
rijkdom:
rikdom (L246b Melderslo)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
20816 |
rijp |
rijp:
rīēp (L246b Melderslo)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
17599 |
rimpels |
rimpels:
reempels, reempel (L246b Melderslo)
|
Hoe noemt men de plooien in de huid van een mens ? Bedoelt worden vooral de plooien in het voorhoofd. Wat is hiervan het enkelvoud ? [DC 18 (1950)]
III-1-1
|
33478 |
rode aalbes |
miemeren:
mv: -en
miemeren (L246b Melderslo)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
kroot:
krut (L246b Melderslo)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
roed moos (L246b Melderslo)
|
Rode kool (als plant of gewas) [DC 27 (1955)]
I-7
|
24235 |
roek |
kraai:
krej (L246b Melderslo)
|
Hoe heet de roek? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
34552 |
roep- en lokwoord voor de gans |
wiele, wiele:
wilǝ, wilǝ (L246b Melderslo)
|
Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tuut, tuut:
tyt, tyt (L246b Melderslo)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|