e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meldert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
selderij selder: seͅldər (Meldert) [Goossens 1b (1960)] I-7
sering sint-jorisbloem: Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022  sint jorisbloem (Meldert) Syringa vulgaris, Fr. Lilas [ZND 02 (1923)] I-7
sigaar sigaar: sigaar (Meldert) sigaar [ZND 32 (1939)] III-2-3
sikkel zichel: zixǝl (Meldert) Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c] I-5
singel singel: se ̝ŋǝl (Meldert) Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.] I-10
sjalot sjarlot: šarloͅtə (Meldert) sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)] I-7
sla, algemeen salade: slōͅt (Meldert) [Goossens 1b (1960)] I-7
slaan slaan: blāuw ən grāut Xəslāgə (Meldert) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
slaapplaats van de knecht bij het vee slaapplaats in de paardsstal: slø̜pplats˱ en dǝ pē̜ ̞rsstal (Meldert), stalkamertje: stalkē̜ ̞ǝmǝrkǝ (Meldert) De ruimte in de paarde- of, zij het minder gebruikelijk, koestal waar de knecht slaapt. Een aantal benamingen betreffen meer het bed van de knecht dan de ruimte waar dat bed staat. Enkele benamingen verwijzen naar een hoger gelegen ruimte of naar de zolder boven de paarde- of koestal waar de knecht dan slaapt. [N 5A, 13b, 34e, en 59f; A 7, 32; R 3, 59; monogr.] I-6
slachten dooddoen: duǝtown (Meldert) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1