18121 |
fijt |
fijt:
fait (P045p Meldert),
fyət (P045p Meldert)
|
ik heb de (of het) fijt (zeer pijnlijke verzwering van een vingertop) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
34242 |
filter in de melkzeef |
watten:
(mv)
watten (P045p Meldert)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
23264 |
flambouw |
flambouw (<fr.):
⁄n flambieuw (P045p Meldert),
lantaarn (<fr.):
lantejen (P045p Meldert)
|
Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
30800 |
flank |
flank:
flaŋk (P045p Meldert)
|
Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9
|
20838 |
flauw |
flauw:
flauw (P045p Meldert)
|
meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
18021 |
fluim |
fluim:
fløͅm (P045p Meldert)
|
fluim [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|
33755 |
fokmerrie |
kweekmerre:
kwēkmęrǝ (P045p Meldert)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
34312 |
fokzeug |
kweekzog:
kwiksux (P045p Meldert)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
21559 |
fooi |
drinkgeld:
drinkgeld (P045p Meldert),
fooi:
geld dat men krijgt wanneer men een dienst bewezen heeft
foei (P045p Meldert)
|
fooi [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
34119 |
forsgebouwde koe |
zware koe:
zwǫǝr kui̯ (P045p Meldert)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|