e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meldert

Overzicht

Gevonden: 1821
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kiemen kemen: keime (Meldert), schieten: sxeitə (Meldert) kiemen [Goossens 1b (1960)] III-4-3
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen kiemen: kei̯mǝ (Meldert  [(minder gebruikelijk dan schieten)]  ), schieten: sxei̯tǝ (Meldert) J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5
kietelen kierelen: kirələ (Meldert), krieuwelen: krīwələ (Meldert) kittelen, kriebelen [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
kikker kikvors: kikvøs (Meldert), vors: vøs (Meldert), ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004  vos (Meldert) kikvors [ZND 01 (1922)] || kikvors, puit [RND], [RND] III-4-2
kikkerdril paddendrek: padəndrɛk (Meldert) kikkerrit [RND] III-4-2
kikkerdril (2, bewerkt) (-)drek, gedrek: padəndrɛk (Meldert) kikkerrit [RND] III-4-2
kikkervisje dikkop: dikkop (Meldert) kikkervisje [ZND 34 (1940)] III-4-2
kind (algemene benaming) kind: kint (Meldert) kind; mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de kwade ganzen bijten u dood [ZND 04 (1924)] III-2-2
kinketting kinsketting: kinskęteŋ (Meldert) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10
kippen hennen: henǝ (Meldert), henǝn (Meldert), kiekens: kikǝs (Meldert) De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] I-12