33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
bruk (P045p Meldert)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
34581 |
ladderboom |
leerboom:
līǝrbuǝm (P045p Meldert)
|
Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b]
I-13
|
27367 |
laden |
laden:
lǭi̯ǝ (P045p Meldert)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|
27854 |
lading |
vracht:
vraxt (P045p Meldert)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|
33702 |
lage, natte plekken in moeras |
zijp:
(mv)
zø̜p (P045p Meldert)
|
De lager gelegen delen in een moeras waarin steeds water staat. [N 27, 21b]
I-8
|
33680 |
lage, natte zandgrond |
zure grond:
zou̯ǝrǝ gront (P045p Meldert)
|
[N 27, 35; R 3, 5]
I-8
|
18147 |
lam |
lam:
lam (P045p Meldert),
lammetje:
lɛmǝkǝ (P045p Meldert)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || lam (kreupel) [ZND m]
I-12, III-1-2
|
34412 |
lammeren |
lammen:
lámǝ (P045p Meldert)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (P045p Meldert)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
24917 |
landstreek |
streek:
strēk (P045p Meldert)
|
streek [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|