24570 |
lelietje-van-dalen |
lelietje-van-dalen:
-
lelieke der dalen (P045p Meldert)
|
lelietje-van-dalen [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
33786 |
lendenen en kuil |
miltkuil(en):
melkø̜̄l (P045p Meldert)
|
Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c]
I-9
|
19553 |
lepel |
lepel:
lēəpəl (P045p Meldert)
|
lepel [ZND m]
III-2-1
|
19125 |
leugen |
leugen:
ən løgə (P045p Meldert)
|
een leugen [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
20198 |
leven |
leven:
znd 34, 82a;
lèjeve (P045p Meldert)
|
leven; op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)]
III-2-2
|
20188 |
leven (zn) |
leven:
leven (P045p Meldert, ...
P045p Meldert),
lèjeve (P045p Meldert),
lèève (P045p Meldert)
|
leven; in de fleur van zijn leven [ZND 35 (1941)] || leven; op het einde van zijn leven [ZND 34]
III-2-2
|
21002 |
leverpastei |
leverpat:
lēəvərpətē (P045p Meldert)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20514 |
leverworst |
witte worst:
witə wøͅstə (P045p Meldert)
|
leverworst [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
24342 |
libel en waterjuffer |
kleermaker:
kleermaker (P045p Meldert),
waterjuffer:
waterjuffer (P045p Meldert)
|
waterjuffer, libel [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
34032 |
lichtbonte koe |
bleke koe:
blīkǝ [koe] (P045p Meldert)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123b]
I-11
|