e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meldert

Overzicht

Gevonden: 1821
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
melkaders melkaderen: mɛlǝkōǝrǝ (Meldert) De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a] I-11
melkafromer afromer: afrȳǝmǝr (Meldert) De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.] I-11
melkboer melkboer: maeləkbo.ur (Meldert) melkboer [RND] III-3-1
melken melken: mɛlǝkǝ (Meldert) Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.] I-11
melkgebit melktanden: męlǝktān (Meldert) Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a] I-9
melkgebit van kalveren eerste tanden: istǝ tãn (Meldert) [N 3A, 108a] I-11
melkkoe melkkoe: mēlkui̯ (Meldert) Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148] I-11
melkspiegel melkspiegel: mēlkspigǝl (Meldert) Plaats achter de uier waar de haren in de verkeerde richting liggen. [N 3A, 118d] I-11
melkzeef filter: feltǝr (Meldert) Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.] I-11
menen menen: mēͅnə (Meldert, ... ) menen [ZND A2 (1940sq)] || Menen. [ZND m] III-3-1