32977 |
haver |
haver:
hāvǝr (L383p Melick)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
34285 |
haverkorfje |
spintje:
špentjǝ (L383p Melick)
|
Korfje uit stro en twijgen gevlochten waarmee men haver voor het paard in afmeet. De inhoud is ongeveer 3 kg. Men bindt het ook wel aan de muil van het paard om te beletten dat het ergens aan vreet, bijvoorbeeld bij het maaien. [N 18, 112]
I-11
|
20675 |
havermout |
havermout:
Syst. WBD
havermout (L383p Melick)
|
Havermout [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20607 |
havermoutpap |
havermoutspap:
Syst. WBD
havermoutspap (L383p Melick)
|
Pap van havermout (haavere moute pap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33994 |
haverzak |
mondzak:
monjdj˲zak (L383p Melick)
|
Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.]
I-10
|
19534 |
hecht van een mes |
handvat:
hanjtvat (L383p Melick)
|
handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18897 |
heerszuchtig |
heerser:
heerser (L383p Melick)
|
een sterke neiging tot heersen of overheersen hebbend [heerzaam, heerzuchtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19539 |
heibezem |
heibezem:
heibéssem (L383p Melick)
|
bezem gemaakt van heitakjes (heiwasser, heibezem) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
23208 |
heilig |
heilig:
heilig (L383p Melick)
|
Heilig [hèllig, hillig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23795 |
heilig graf |
tabernakel (<lat.):
tabernakel (L383p Melick)
|
De plaats, het rustaltaar waar op Witte Donderdag de geconsacreerde Hostie bewaard wordt, het H. Graf. [N 96C (1989)]
III-3-3
|