24095 |
kluizenaarswoning |
kluis:
kloes (L383p Melick)
|
De woning van zon kluizenaar [kloes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25031 |
knappen |
knipperen:
knippere (L383p Melick)
|
met een knappend geluid open springen [knipperen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25032 |
knarsen |
knarsen:
knarsje (L383p Melick)
|
een scherp, ongelijkmatig, schurend of malend, onaangenaam aandoend geluid voortbrengen [kniersen, knoersen, knarsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17921 |
knellen |
knijpen:
kniepe (L383p Melick)
|
Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
duwen:
duuje (L383p Melick)
|
drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24186 |
kneu |
heivink:
heivink (L383p Melick)
|
kneu
III-4-1
|
33939 |
knevels |
knevels:
knē̜vǝls (L383p Melick)
|
Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45]
I-10
|
17677 |
knie |
knie:
knie (L383p Melick)
|
knie [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
23369 |
knielbankje |
knienbankje:
kneenbenkske (L383p Melick)
|
Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23536 |
knielen |
knielen:
kneele (L383p Melick)
|
Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|