23752 |
laten wijden |
laten zegenen:
loate zaigene (L383p Melick)
|
Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25226 |
lauw weer |
dompig:
dômpig (L383p Melick)
|
warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25036 |
lawaai maken |
lallen:
lalle (L383p Melick)
|
lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25035 |
lawaai, herrie |
spektakel:
sjpiktakel (L383p Melick)
|
een dooreenmengeling van sterke geluiden [leven, herrie, geweld, lawaai, spektakel, rumoer] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22416 |
leefnet |
kaar:
kaar (L383p Melick)
|
Het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
laig (L383p Melick, ...
L383p Melick,
L383p Melick)
|
leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] || niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19365 |
leep, doortrapt |
gehaaid:
gehaaid (L383p Melick),
gemeen:
gemein (L383p Melick),
veeg:
vaig (L383p Melick)
|
een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)] || een goed verstand hebben; zijn verstand goed gebruikend [bezouwig, redelijk, radelijk] [N 85 (1981)] || zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21593 |
leerling |
leerling:
leerling (L383p Melick)
|
de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34067 |
lege eerste koe |
guste schot:
gø̜st šǫt (L383p Melick),
schot:
šǫt (L383p Melick)
|
Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.]
I-11
|
33409 |
legnest |
legbak:
leqbak (L383p Melick)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|