23197 |
bedevaart |
bedeweg:
baiwaig (L383p Melick)
|
Een bedevaart, pelgrimstocht, pelgrimage [beevaart, bèèvert, bidvaart, beeweg, beevaart, begankenis]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23875 |
bedevaartganger |
pelgrim (<lat.):
pelgrim (L383p Melick)
|
Een bedevaartganger, pelgrim. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23876 |
bedevaartplaats |
genadeoord:
genadeaord (L383p Melick)
|
Een bedevaartsplaats, bedevaartsplaats, genadeoord. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24054 |
bediend worden |
bediend worden:
bedind waire (L383p Melick)
|
Bediend worden, berecht worden, de laatste sacramenten ontvan-gen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bedeene (L383p Melick),
bedenen (L383p Melick)
|
de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)] || Iemand bedienen, berechten, iemand de laatste sacramenten toedienen. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
19213 |
bedorven (persoon) |
stuk stront:
mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.
stjuk stjrondj (L383p Melick)
|
met te grote toegeeflijkheid opgevoed, met een bedorven karakter [mouter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34540 |
bedorven ei |
rot ei:
rot ęi̯ (L383p Melick)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|
18965 |
bedriegen |
bedonderen:
bedondere (L383p Melick),
bedriegen:
bedrege (L383p Melick)
|
iemand door list en leugen voor de gek houden en daarvan gebruik maken [kullen, bikken, kleuten, bijbrengen, belakken, verneuken, besleuteren, loren, lorzen, bedonderen, bemieteren, besodemieteren, kinkelfoezen] [N 85 (1981)] || opzettelijk bedrog [konkelfoes, konterband] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18966 |
bedrieger |
bedrieger:
bedreger (L383p Melick)
|
iemand die een ander bedriegt [prul, smiechel, striegelaam, bedrieger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18825 |
bedroefd |
bedroefd:
bedreufd (L383p Melick)
|
verdriet hebbend, treurig [droef, bedroefd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|