26825 |
mand |
mand:
manj (L383p Melick)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|
25553 |
manege |
hondsrad:
hǫ.njsrā.t (L383p Melick),
manege:
mǝnēžǝ (L383p Melick)
|
Aandrijfmechanisme voor deegmachine, waarbij een paard de trekkracht levert. [N 29, 103; N 29, 104; N 29, 105e]
II-1
|
34449 |
mannelijk jong van de geit |
bokje:
bȳkskǝ (L383p Melick)
|
[N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21]
I-12
|
34051 |
mannelijk kalf |
stierenkalf:
štīrǝ[kalf] (L383p Melick),
stierkalf:
štīr[kalf] (L383p Melick)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
34476 |
mannelijk kuiken |
haantje:
hē̜nkǝ (L383p Melick)
|
[N 19, 41b; L A2, 507]
I-12
|
19960 |
mannelijke hond, reu |
rekel:
ideosyncr. \'rekel\'
raikel (L383p Melick)
|
Hoe noemt u een mannelijke hond (reu, rengel, menne, menneke) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
24207 |
mannelijke merel |
merelmannetje:
mairelmenke (L383p Melick)
|
een mannelijke merel (melhoorn, merelhoorn) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
23364 |
mannenkant |
mansluikant:
#NAME?
mansluukantj (L383p Melick)
|
De linkerhelft van de kerk, het gedeelte links van het middenpad, dat bestemd was voor de mannen [evangeliekant, mannenkant, mansluikant, kerelskant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23428 |
maria-altaar |
lieve-vrouwealtaar:
levevrouwealtjaor (L383p Melick)
|
Het (zij)altaar dat toegewijd is aan O.L. Vrouw en waarop of waarboven haar beeltenis prijkt [Maria-altaar]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23823 |
maria-boodschap |
onze-lieve-vrouw-boodschap:
sleefvrouw boodsjap (L383p Melick)
|
25 maart, O.L. Vrouw Boodschap. [N 96C (1989)]
III-3-3
|