17916 |
omarmen |
omarmen:
omerme (L383p Melick)
|
omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkhofmuur:
kirkhaofmoer (L383p Melick)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25013 |
omtrek, omvang |
omtrek:
omtrèk (L383p Melick)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34211 |
omweiden |
omweiden:
õmwɛi̯jǝ (L383p Melick)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|
25087 |
onbelangrijk |
min:
minne (L383p Melick),
niks aan:
nieks aan (L383p Melick)
|
niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
onbeleefd:
onbelaift (L383p Melick)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
lomp:
lômp (L383p Melick),
onbeschoft:
onbesjoeft (L383p Melick)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
kloar (L383p Melick, ...
L383p Melick)
|
onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25092 |
onbruikbaar maken, verbruien |
bederven:
bedirve (L383p Melick)
|
onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21857 |
onbruikbare voorraad |
dochters:
vgl. WBD III, 3.1 (pag. 94): winkeldochters, zeldz. in de provincie Noord-Brabant.
dochters (L383p Melick)
|
allerlei slechte en onbruikbare voorraad [breggel, plodder, bocht, bagage] [N 89 (1982)]
III-3-1
|