e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Melick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijn rijn: rīn (Melick) Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120] II-3
rijp vormen, rijpen rijmen: ’t riempt (Melick), rouwvorsten: ’t roevorst (Melick) vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)] III-4-4
rijp, rijmx rijm: riem (Melick), rouwvrost: roe vro͂s (Melick) rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] III-4-4
rijstebrij rijstepap: Syst. WBD  riesepap (Melick), stijve rijst: Syst. WBD  sjtieve ries (Melick) Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)] III-2-3
rijstevlaai rijstevlaai: Syst. WBD  riesteflaai (Melick) Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)] III-2-3
rijzen laten gaan: lǭtǝ gǭn (Melick) [N 29, 25b; monogr.] II-1
rijzen, uit de aren vallen rijzen: rizǝ (Melick) Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.] I-4
ringvinger ringvinger: rinkvinger (Melick) Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)] III-1-1
rinkelen met de altaarbel bellen: belle (Melick) Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)] III-3-3
rins zurig: zuurig (Melick) lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)] III-2-3