22380 |
ruilen (als spel) |
tuisen:
toesje (L383p Melick)
|
Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25485 |
ruimte voor brandstof |
schansenschop:
šansǝšop (L383p Melick)
|
De bakker stookt zijn oven met kolen of hout. Het kolenhok ligt in de regel naast de oven. Het hout wordt in een schuurtje opgeslagen. [N 29, 105e]
II-1
|
25115 |
ruisen (van de wind) |
ruisen:
roesje (L383p Melick)
|
het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17885 |
ruk |
ruk:
rûk (L383p Melick)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20691 |
runderlapjes |
rindslapjes:
Syst. WBD
rintjslépkes (L383p Melick)
|
Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34022 |
rundvee |
vee:
vē (L383p Melick)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
20666 |
rundvleessoep |
rindvleessoep:
Syst. WBD
rintjvleissoep (L383p Melick)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23860 |
rustaltaar |
rustaltaar:
rüstaltaor (L383p Melick)
|
Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21364 |
ruw, hard |
ruw:
roewe (L383p Melick)
|
zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
23812 |
sacramentsdag |
sacramentsdag:
sacramentsdaag (L383p Melick)
|
Donderdag na de eerste zondag na Pinksteren, Sacramentsdag [papkêrremes, Vroonlaichnaam]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|