e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Melick

Overzicht

Gevonden: 3111
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zuurkoolstamppot zuurmoes: Syst. WBD  zoermoos (Melick) Stamppot van aardappelen en zuurkool [N 16 (1962)] III-2-3
zwaaien zwaaien: sjweje (Melick) Zwaaien: (langzaam) ritmisch heen en weer bewegen, bijv. met de armen (scharrewarren, scharmaaien, zwingelen). [N 84 (1981)] III-1-2
zwaaien met het wierookvat zwaaien: zweje (Melick) (met) het wierookvat zwaaien. [N 96B (1989)] III-3-3
zwadkeerder, beugel jaag: jāx (Melick) De doorgaans metalen beugel, vastgemaakt onderaan de steel van de zeis, die dient om het afgemaaide gras, dat door de rug en de hak van het blad en door de steel wordt meegenomen, te ondersteunen, zodat het links van de maaier in een gezwad komt te liggen. Bij het maaien van gras is een dergelijke beugel niet onontbeerlijk en vaak ook jong of overgenomen van ànder maaiwerk (graan, boekweit, evie). De beugel is meestal een gebogen stuk stevig ijzerdraad, soms ook wel een tak of een gebogen latje. Zie afbeelding 4, nummer A5 en B5. Grotere beugels, die derhalve doorgaans niet voor het maaien van gras, maar voor het maaien van graangewassen met name in de Belgische Kempen werden gebruikt, waren soms voorzien van een lap (vergelijk de opgave drapeau) of een stuk jute, of van haken of tanden; in het laatste geval werden ze wolf genoemd. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat, tenminste oorspronkelijk, ook de kam-benamingen voor de zwadkeerder zijn ontstaan vanwege dergelijke tanden of haken aan de beugel. [N 18, 67f; JG 1a, 1b, 2c, A 14, 3; L 45, 3; monogr.] I-3
zwak, slap zwak: sjwaak (Melick), šwāk (Melick) zwak [DC 02 (1932)] || Zwak, slap: gering van lichaamsvermogen, niet sterk (zwak, min, slap). [N 84 (1981)] III-1-1
zwaluwstaart zwalgenstaart: zwalgestjert (Melick) de staart van zwaluwachtige vogels [N 83 (1981)] III-4-1
zwartbonte koe met scherp gescheiden witte en zwarte banen gevlamde koe: gǝvlamdǝ ku (Melick) [N 3A, 127] I-11
zwarte koe moortje: mōrtjǝ (Melick) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129] I-11
zwarte koe met geheel witte kop zwarte blaarkop: šwarte blǭrkǫp (Melick) [N 3A, 130a] I-11
zwarte koe met witte kop en zwarte vlekken om de ogen gebrilde zwarte blaarkoe: gǝbreldǝ šwartǝ blǭrku (Melick) [N 3A, 130b] I-11