20680 |
zuurkoolstamppot |
zuurmoes:
Syst. WBD
zoermoos (L383p Melick)
|
Stamppot van aardappelen en zuurkool [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
zwaaien:
sjweje (L383p Melick)
|
Zwaaien: (langzaam) ritmisch heen en weer bewegen, bijv. met de armen (scharrewarren, scharmaaien, zwingelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23561 |
zwaaien met het wierookvat |
zwaaien:
zweje (L383p Melick)
|
(met) het wierookvat zwaaien. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32875 |
zwadkeerder, beugel |
jaag:
jāx (L383p Melick)
|
De doorgaans metalen beugel, vastgemaakt onderaan de steel van de zeis, die dient om het afgemaaide gras, dat door de rug en de hak van het blad en door de steel wordt meegenomen, te ondersteunen, zodat het links van de maaier in een gezwad komt te liggen. Bij het maaien van gras is een dergelijke beugel niet onontbeerlijk en vaak ook jong of overgenomen van ànder maaiwerk (graan, boekweit, evie). De beugel is meestal een gebogen stuk stevig ijzerdraad, soms ook wel een tak of een gebogen latje. Zie afbeelding 4, nummer A5 en B5. Grotere beugels, die derhalve doorgaans niet voor het maaien van gras, maar voor het maaien van graangewassen met name in de Belgische Kempen werden gebruikt, waren soms voorzien van een lap (vergelijk de opgave drapeau) of een stuk jute, of van haken of tanden; in het laatste geval werden ze wolf genoemd. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat, tenminste oorspronkelijk, ook de kam-benamingen voor de zwadkeerder zijn ontstaan vanwege dergelijke tanden of haken aan de beugel. [N 18, 67f; JG 1a, 1b, 2c, A 14, 3; L 45, 3; monogr.]
I-3
|
17745 |
zwak, slap |
zwak:
sjwaak (L383p Melick),
šwāk (L383p Melick)
|
zwak [DC 02 (1932)] || Zwak, slap: gering van lichaamsvermogen, niet sterk (zwak, min, slap). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24285 |
zwaluwstaart |
zwalgenstaart:
zwalgestjert (L383p Melick)
|
de staart van zwaluwachtige vogels [N 83 (1981)]
III-4-1
|
34037 |
zwartbonte koe met scherp gescheiden witte en zwarte banen |
gevlamde koe:
gǝvlamdǝ ku (L383p Melick)
|
[N 3A, 127]
I-11
|
34039 |
zwarte koe |
moortje:
mōrtjǝ (L383p Melick)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129]
I-11
|
34040 |
zwarte koe met geheel witte kop |
zwarte blaarkop:
šwarte blǭrkǫp (L383p Melick)
|
[N 3A, 130a]
I-11
|
34041 |
zwarte koe met witte kop en zwarte vlekken om de ogen |
gebrilde zwarte blaarkoe:
gǝbreldǝ šwartǝ blǭrku (L383p Melick)
|
[N 3A, 130b]
I-11
|