20747 |
communietaart |
opzet:
Syst. WBD
opzat (L383p Melick)
|
Hoog pronkgebak, opgebouwd uit roombolletjes, soesjes, of schuimpjes, met bovenop een suikeren beeldje, speciaal voor communiefeesten (opzat, opzats?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23655 |
communiezang |
communio (lat.):
communio (L383p Melick)
|
Het misgezang tijdens of na de communie, de communio of communiezang. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23975 |
concubine |
ander wijf:
ein anger wief (L383p Melick)
|
Een concubine, bijzit, bijwijf. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23891 |
congregatie van de heilige familie |
heilige familie:
heilige famiele (L383p Melick),
heilige femiele (L383p Melick)
|
De congregatie van mannen (Aartsbroederschap der H. Familie). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23623 |
consecratie |
consecratie (<lat.):
consecratie (L383p Melick)
|
De consecratie [wandloeng?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23392 |
corpus |
corpus (lat.):
corpus (L383p Melick)
|
Het corpus, de Christusfiguur van een kruisbeeld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23620 |
credo |
credo (lat.):
credo (L383p Melick)
|
De gebeden of gezongen geloofsbelijdenis, het Credo. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23416 |
crypte |
grafkelder:
graafkelder (L383p Melick)
|
De ruimte, de kelder onder het priesterkoor, vroeger gebruikt als grafkelder [crypte, krocht?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32810 |
cultivator, extirpator |
cultivator:
køltǝvātǝr (L383p Melick)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
24327 |
daas (tabanidae) |
scheeldees:
šəldèrš (L383p Melick)
|
paardenwesp [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|