e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Melveren

Overzicht

Gevonden: 1165
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knipbrood gehakkeld brood: gǝhakǝlt brūwt (Melveren) Brood waarin met behulp van schaar of mes een gleuf is aangebracht. Voor de overige broodsoorten en producten van het bakken zij verwezen naar het deel "Algemene Woordenschat". [N 29, 44b; N 29, 44a; N 29, 43] II-1
knipogen een oogje pitsen: een eugske pitsen (Melveren) knipogen (een oog dichtdoen als teken van verstandhouding) [ZND 28 (1938)] III-1-1
knolraap, raap rapen: rōpǝ (Melveren), rǭpǝ (Melveren) Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20] I-5
knolvoer, rapen (coll.) groen: gryn (Melveren) Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a] I-5
knoop van de korenhalm knoop: (mv knȳp)  knűp (Melveren) De verdikking die zich op regelmatige afstanden in de stengel van de korenhalm bevindt. Ook de opgegeven meervoudsvormen van de woordtypen knoop en knook zijn in het lemma opgenomen; cf. hoop met meervouden in het lemma ''molshoop in het grasland'' (2.5) in aflevering I.3. Zie afbeelding 2, c. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
knorren kruchelen: krøxǝlǝ (Melveren), snurken: snø.rǝkǝ (Melveren) Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
knorrepot enselaar: Zie Hamont-Achel Wb. p. 33! cf. WNT III-3, kol. 4141 s.v. "entelen"(knorren, brommen, kijven) en kol. 4147 s.v. "enteren"(zagen beide van onbekende oorsprong  enseleer (Melveren) Wat een knorrepot ! (Het echte dialectwoord opgeven). [ZND 28 (1938)] III-1-4
koe koe: (Melveren) Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11
koeherder koeherd: kø̜̄wjǫt (Melveren) Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
koekje caf-koekje: Syst. Frings  káfɛi̯kykskəs (Melveren), wijnkoekje: Syst. Frings  wɛ̄ŋkykskəs (Melveren) Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)] III-2-3