21481 |
portemonnee, beurs |
portemonnee (<fr.):
’n leeren portemonaie (P176a Melveren)
|
Een lederen portemonnaie. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
33171 |
poten |
planten:
plāntǝ (P176a Melveren)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-5
|
27074 |
praam |
proom:
prōm (P176a Melveren)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
21006 |
prei |
poor:
poͅur (P176a Melveren)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
20667 |
preisoep |
poorsoep:
Syst. Frings
poͅu̯rsop (P176a Melveren)
|
Preisoep (Poorsop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20651 |
pudding |
crme:
Syst. Frings
krɛ̄m (P176a Melveren),
pudding:
Syst. Frings
pydeŋ (P176a Melveren)
|
Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
bek:
bęk (P176a Melveren)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
33635 |
putemmer |
putemmer:
pøtiəmər (P176a Melveren)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
33624 |
putgalg |
putstijl:
putstijl (P176a Melveren)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
33633 |
puthaak |
schepstek:
sxøpsteͅk (P176a Melveren)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|