33198 |
rug, aangeaard stuk |
kam:
kam (P176a Melveren),
rug:
ryx (P176a Melveren)
|
De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.]
I-5
|
33974 |
rugriem |
draagriem:
drǭxrim (P176a Melveren)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
21094 |
rugstuk |
harst:
dənást (P176a Melveren)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
17737 |
ruiken |
rieken:
rieken (P176a Melveren)
|
rieken [ZND 25 (1937)]
III-1-1
|
33750 |
ruin |
ruin:
rø̜̄n (P176a Melveren)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
oͅsəls (P176a Melveren)
|
insect III [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
madenknook:
moͅi̯əknyøͅk (P176a Melveren)
|
worm vdit laatste insec [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
20691 |
runderlapjes |
koelap:
Syst. Frings
kaláp (P176a Melveren)
|
Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34022 |
rundvee |
koebeesten:
kābiǝstǝ (P176a Melveren)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
20666 |
rundvleessoep |
beensoep:
Syst. Frings
biənsop (P176a Melveren)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|