32750 |
spade, spitschop |
schup:
sxø̜p (P176a Melveren)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
33743 |
spanstokje |
spanner:
spanǝr (P176a Melveren)
|
Stok of paaltje in de afrasteringsdraad waarmee men die draad spant. [N 14, 65]
I-8
|
20770 |
speculaas |
speculaas:
speͅi̯külo:ws (P176a Melveren)
|
speculaas [N 29 (1967)]
III-2-3
|
25650 |
speculaasplank |
vormplank:
vørmplaŋk (P176a Melveren)
|
De houten koekvorm waarin het deeg voor speculaas wordt gedrukt. [N 29, 90; monogr;]
II-1
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
døm (P176a Melveren)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spɛk (P176a Melveren, ...
P176a Melveren)
|
spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20702 |
spekpannenkoek |
spekkoek:
Syst. Frings
spɛkkuk (P176a Melveren)
|
Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20165 |
spenen |
speunen:
spø̄nǝ (P176a Melveren)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spē̜(i̯) (P176a Melveren)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|
33133 |
spikken |
spikken:
spikǝ (P176a Melveren)
|
Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|