34001 |
inspannen |
inspannen:
ē.nspanǝ (Q169p Membruggen)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
21914 |
jong dat pas kan vliegen |
pieper:
Jonge duif: 1 jaar.
pīpər (Q169p Membruggen),
vlug:
vløch (Q169p Membruggen)
|
Vlug jong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
21913 |
jong dat pluimen begint te krijgen (zn.) |
stoppeljong:
stò.pəljo.ŋk (Q169p Membruggen)
|
Jong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
34314 |
jong varken |
bag:
báx (Q169p Membruggen)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34481 |
jonge kip |
pul:
pøl (Q169p Membruggen)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|
21912 |
kaal duivenjong |
kwakjong:
kwàkjo.ŋk (Q169p Membruggen)
|
Kaal jong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
20768 |
kaantjes |
krappen:
krá.pə (Q169p Membruggen)
|
kanen [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
22505 |
kaarten (ww.) |
tuisen:
/
toise (Q169p Membruggen)
|
kaarten [SND (2006)]
III-3-2
|
24833 |
kaasjeskruid |
kattekaasjeskruid:
katǝkēskǝskrǫu̯t (Q169p Membruggen)
|
Malva L. Een vrij algemeen voorkomende struikachtige plant met langgesteelde bladeren, bloemen in groepen van twee of meer in de bladoksels en vruchtjes in de vorm van een plat kaasje. Het grote kaasjeskruid (Malva sylvestris L.), dat veel in bermen voorkomt, wordt tot meer dan 1 meter hoog en heeft roze of lichtpaarse bloemen en een ruwbehaarde stengel. Het kleine kaasjeskruid (Malva neglecta Wallr.), dat 40 cm groot wordt, komt meestal liggend voor bij boerderijen en aan wegranden en heeft rozerode, soms ook witte bloemen. De bloei duurt van juni tot september. [A 52, 10a en 10b; monogr.]
I-5
|
22227 |
kaf |
kaf:
kǭf (Q169p Membruggen)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|