25063 |
mondvol |
slok:
sjloek (Q034p Merkelbeek)
|
de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20521 |
moot vis |
filet:
filet (Q034p Merkelbeek)
|
moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19356 |
mopperen |
foeteren:
foetere (Q034p Merkelbeek),
kattenpokkelen maken:
kattepoekele make (Q034p Merkelbeek),
mucksen (du.):
Van Dale (DN): mucksen, 1. een kik geven; -2. een vin verroeren; -3. zich verzetten, tegenspreken.
moekse (Q034p Merkelbeek),
uit zijn slof schieten:
oet ziene sjloef sjete (Q034p Merkelbeek)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || knorrig of boos zonder dat daar een geldige reden voor is [kummelijk, grimmig, gemelijk, gaperig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, knorrig [gallig, gichtig, drollig, knorrig] [N 85 (1981)] || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17891 |
morsen |
knoeien:
knoëje (Q034p Merkelbeek),
morsen:
morse (Q034p Merkelbeek)
|
Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24355 |
mot |
mot:
mot (Q034p Merkelbeek)
|
mot [DC 24 (1953)]
III-4-2
|
25130 |
motregen, fijne regen |
sproei:
schpruj (Q034p Merkelbeek),
zeverweer:
zever wĕĕr (Q034p Merkelbeek)
|
klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24356 |
mug |
mug:
mögk (Q034p Merkelbeek)
|
steekmug [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
aarband:
ǭr[band] (Q034p Merkelbeek)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
17872 |
muilpeer |
kinslag:
kīnsjlaag (Q034p Merkelbeek)
|
Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20122 |
muizen |
muizen:
eigen spellingsysteem
moeze (Q034p Merkelbeek)
|
Hoe noemt u jacht maken op muizen, gezegd van de kat (muizen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|