e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Merkelbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nadeel nadeel: naodeul (Merkelbeek), scha: sja (Merkelbeek) het nadeel dat voor iemand uit een gebeurtenis of handeling voortvloeit [schade, schaai, scha, nadeel] [N 85 (1981)] III-1-4
nagel nagel: nagel (Merkelbeek), nāgəl (Merkelbeek) nagel [DC 01 (1931)] III-1-1
nagras, tweede hooioogst nagras: nǭgrās (Merkelbeek), tweede snid: twēǝdǝ šnēǝt (Merkelbeek) De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.] I-3
narrenstok narrenstaf: narresjtaaf (Merkelbeek) De narrenstaf [marot]. [N 88 (1982)] III-3-2
natte sneeuw watersneeuw: smeltende sneeuw  waterschníe (Merkelbeek) verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)] III-4-4
nauw, eng eng: ĕng (Merkelbeek) klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] III-4-4
nauwgezet; nauwgezet persoon precies: precies (Merkelbeek), secuur: secuur (Merkelbeek) met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)] III-1-4
navel navel: navel (Merkelbeek, ... ), ná:vəl (Merkelbeek) navel [DC 02 (1932)] || Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)] III-1-1
neef neef: enkel gebr. voor kinderen van ooms en tantes  nēͅf (Merkelbeek) neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)] III-2-2
negenoog negenoog: nuegenoog (Merkelbeek), steenpuist: sjteenpuust (Merkelbeek) Bloedzweer: pijnlijke, rode, meestal in de nek of oksel optredende huidontsteking (kwader, negenoog). [N 84 (1981)] || Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)] III-1-2