22669 |
beiaard |
carillon (fr.):
carillon (Q034p Merkelbeek)
|
Het geheel van zuiver gestemde klokken die door een klavier bespeeld kunnen worden [klokkenspel, beiaard, carillon]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
31305 |
beitel |
beitel:
bęjtǝl (Q034p Merkelbeek)
|
De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.]
II-12
|
24301 |
bek |
bek:
eigen spellingsysteem
bek (Q034p Merkelbeek),
muil:
eigen spellingsysteem
moel (Q034p Merkelbeek),
snavel:
eigen spellingsysteem
sjnavel (Q034p Merkelbeek)
|
Hoe noemt u de bek van een dier (muil, bakkes) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21777 |
bekakte praat |
protserig (bn.):
Van Dale: protsig (<Hd. [protzig]), opschepperig.
protserig (Q034p Merkelbeek)
|
taal of daad die getuigt van een hoge dunk van eigen voortreffelijkheid [kak] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21830 |
bekendmaken |
bekendmaken:
bekĕnd make (Q034p Merkelbeek)
|
officiëel bekend maken [uitbellen, uitklinken, afkleppen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18974 |
bekennen |
bekennen:
bekenne (Q034p Merkelbeek)
|
uitkomen voor een schuld [kennen, bekennen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21514 |
bekeuren |
beboeten:
bebote (Q034p Merkelbeek)
|
iemand een boete opleggen [kalangeren, kallizeren, noemren, opboeten, schutten, opkalken, beboeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22677 |
bekkens |
bekkens:
bekke (Q034p Merkelbeek)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit twee koperen schijven met leren handvaten, die tegen elkaar geslagen worden [bekkens, schellen]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21357 |
bekvechten |
muilvechten:
moelvechte (Q034p Merkelbeek)
|
ruzie maken door woorden [afstrijden, rikrooien, kerwee hebben, strijden, muilvech-ten, smoelvechten, opstrijden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25075 |
belangrijk, van belang |
van belang:
van belang (Q034p Merkelbeek)
|
van grote betekenis [van belang, van pretansie] [N 91 (1982)]
III-4-4
|