21734 |
pezerik |
pezerik:
pīēzerik (Q034p Merkelbeek)
|
harde, gedroogde, holle spier of pektouw of touw met knopen als strafwerktuig [looiepees, pezerik, bullepees] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18806 |
piekeren |
kniezen:
knīēze (Q034p Merkelbeek)
|
over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24224 |
piepen |
sjierpen:
sjirpe (Q034p Merkelbeek)
|
een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
22424 |
pijl |
pijl:
piel (Q034p Merkelbeek)
|
De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17991 |
pijn |
pijn:
pí:n (Q034p Merkelbeek)
|
mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
17992 |
pijnscheut |
kramp:
kramp (Q034p Merkelbeek)
|
Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17794 |
pijpenkrul |
pijpenkrul:
piepekrol (Q034p Merkelbeek)
|
spiraalvormige haarkrul [pijpekrul, papillot, paviljot] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
33055 |
pikbinder |
zichtmachine:
zichtmachine (Q034p Merkelbeek)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
24225 |
pimpelmees |
blauwkopje:
blauwköpkə (Q034p Merkelbeek)
|
Hoe heet de pimpelmees? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
17670 |
pink |
pink:
pink (Q034p Merkelbeek)
|
Pink, de vijfde, kleinste vinger (pinkel, pinker, pink, petieter, piepzakje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|