33583 |
rotten, van fruit |
rotten:
eigen spellingsysteem
rotte (Q034p Merkelbeek)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
I-7
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
rojaal (Q034p Merkelbeek)
|
royaal [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
20846 |
rozijn |
rozijn:
eigen spellingsysteem
rozíen (Q034p Merkelbeek)
|
Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
17767 |
rug |
rug:
ruək (Q034p Merkelbeek),
rùk (Q034p Merkelbeek)
|
rug [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
33750 |
ruin |
ruin:
run (Q034p Merkelbeek)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
24847 |
ruisen van bladeren |
ruisen:
eigen spellingsysteem
ruëzele (Q034p Merkelbeek)
|
Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17885 |
ruk |
ruk:
ruk (Q034p Merkelbeek)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25148 |
rukwind |
windstoot:
wéntjschtued (Q034p Merkelbeek, ...
Q034p Merkelbeek)
|
rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34024 |
rund |
rindje:
rentjǝ (Q034p Merkelbeek)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
17832 |
rusten |
schaften:
sjafte (Q034p Merkelbeek),
uitrusten:
oetröste (Q034p Merkelbeek)
|
Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|