e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Merkelbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slank smal: sjmaal (Merkelbeek), tenger: tenger (Merkelbeek) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)] III-1-1
slaperig slaperig: sjlaoperig (Merkelbeek) Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)] III-1-2
slecht dragend ijs dragend ijs: dragend íes (Merkelbeek) slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4
slecht groeien zich niet maken: zich neet make (Merkelbeek) Slecht groeien, gezegd van een kind (kooieren). [N 84 (1981)] III-1-1
slecht mens, slechte kerel rotzak: rotzak (Merkelbeek) iemand met een slecht karakter [schoef, schobbert, ontmens, galgenaas, slechterik, schoefel] [N 85 (1981)] III-1-4
slecht weer, hondenweer regenweer: rĕnge wĕĕr (Merkelbeek) ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] III-4-4
slechte speler prul: prøͅl (Merkelbeek) Een slechte speler [kruk]. [N 88 (1982)] III-3-2
slechtgehumeurd (zijn) knorrig: knorrig (Merkelbeek), slechtgemutst: sjlechtgemutst (Merkelbeek) slecht gehumeurd, een slecht humeur hebbend [druilig, miezig, dof, paf, chagrijnig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, brommig, knorrig [miezerig] [N 85 (1981)] III-1-4
slee ijswagen: ieswage (Merkelbeek), slee: sjlei (Merkelbeek) Een voertuig op twee evenwijdige metalen of met metaal beslagen ribben dat glijdend wordt voortbewogen over ijs of sneeuw [slee, slet, nar]. [N 88 (1982)] III-3-2
sleedoorn sleedoorn: eigen spellingsysteem  sjleedoorn (Merkelbeek) De doornachtige heester met langwerpige bladeren en harde blauwe wrange vruchten (sleedoorn, sleepruin, sleien, trekkebek, bels, slendoorn, slien, biels). [N 82 (1981)] III-4-3