20942 |
steen |
steen:
eigen spellingsysteem
sjteen (Q034p Merkelbeek)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
18111 |
steenpuist, bloedzweer |
steenpuist:
sjteenpuust (Q034p Merkelbeek)
|
Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18158 |
stelpen van bloed |
compressen (<fr.):
(niet zo goed leesbaar)
keempresse (Q034p Merkelbeek)
|
Stelpen van bloed (struppen, stuffen, stulpen, stelpen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21602 |
stemmen |
stemmen:
sjtömme (Q034p Merkelbeek)
|
zijn stem uitbrengen bij verkiezingen [stemmen, doppen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21487 |
stempelen |
stempelen:
sjtempele (Q034p Merkelbeek)
|
het laten afstempelen door een werkloze van een formulier als bewijs dat hij geen regelmatige arbeid verricht heeft [doppen, stempelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22663 |
stemvork |
stemvork:
sjtøͅmvoͅrk (Q034p Merkelbeek)
|
Het instrument in de vorm van een U-vormig omgebogen stalen stang waarmee men een onveranderlijke toon voortbrengt die geschikt is om instrumenten te stemmen [toonijzer, stemvork]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19893 |
stenen omheining |
tuin:
toen (Q034p Merkelbeek)
|
een schutting of omheining van steen (schans, schrans, beer) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
32971 |
stengel, steel |
stengel:
štaŋǝl (Q034p Merkelbeek)
|
Stengel, als deel van een plant. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
25218 |
sterrenbeelden |
dodenwagen:
dodenwagen
doedewage (Q034p Merkelbeek),
grote beer:
grote beer
grote beer (Q034p Merkelbeek)
|
sterrenbeeld [DC 49 (1974)]
III-4-4
|
20323 |
sterven |
creperen:
eigen spellingsysteem
krepere (Q034p Merkelbeek),
doodgaan:
eigen spellingsysteem
daodgao (Q034p Merkelbeek),
kapotgaan:
eigen spellingsysteem
kapot gao (Q034p Merkelbeek),
sterven:
eigen spellingsysteem
sjterve (Q034p Merkelbeek)
|
Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)]
III-4-2
|