e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Merkelbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stikken stikken: sjtikke (Merkelbeek) Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)] III-1-2
stinken ruiken: ruke (Merkelbeek), stinken: sjtinke (Merkelbeek) Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)] III-1-1
stof stof: als het op de weg ligt heet het ook mouw of möl  sjtaof (Merkelbeek) stof [DC 23 (1953)] III-2-1
stofblik blik: blik (Merkelbeek) stofblik [DC 15 (1947)] III-2-1
stok of twijg om een kind te straffen gurt (du.): cf. VD D.-N. s.v. "Gurt"(riem)?  gürd (Merkelbeek), wis: wösj (Merkelbeek) een stok of twijg om een kind te straffen [lat] [N 87 (1981)] III-2-2
stompe eind van een ei vot: vot (Merkelbeek) Het stompe eind van het ei bij het eieren tikken. [N 88 (1982)] III-3-2
stomverbaasd verpaft: verpaft (Merkelbeek) zeer verbaasd [verpaft] [N 85 (1981)] III-1-4
stookhuis, plaats voor de veevoerkookketel stookhuis: štǭkǝš (Merkelbeek) De plaats in de stal, of de ruimte vooraan in de stal, waar de veevoerkookketel staat. Soms heeft men geen aparte ruimte voor dit doel en kookt men het veevoer in de bijkeuken. In andere gevallen, zoals in K 358 staat deze ketel meestal buiten, of, zoals vermeld in L 360, heeft men er een apart gebouwtje voor naast de stal. Dikwijls ook kookt men in het bakhuis, waar ook het brood gebakken wordt (L 426), vandaar de frequente (bakhuis)-opgaven; vergelijk de kaart. Zie voor de fonetische documentatie van enkele van deze (bakhuis)-opgaven het lemma "bakhuis" (3.1.2). Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5A, 35c en 60c: L 1, a-m; S 50; monogr.] I-6
stoppelland ploegen belken: [belken] (Merkelbeek) Na de oogst van een graangewas werkt men het stoppelland oppervlakkig om in voren van 5 ä 10 cm diep. De wortels van de graanplanten worden daarbij losgeploegd en een weinig omgekeerd, zodat ze kunnen uitdrogen, om daarna te worden afgeëgd. Vroeger bewerkte men een stoppelakker met een enkele (eenscharige) ploeg met een "wijd" gezet riester, maar zonder voorschaar en kouter. Later verrichtte men dit werk met een meerscharige ploeg, met de cultivator of met de schijveneg. Van de opgesomde termen zijn er sommige toepasselijk op ondiep ploegen in het algemeen of op een bepaalde methode van ondiep ploegen. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men de lemmata ploegen, ondiep, ondiep ploegen en braakland bewerken. [N 11, 43; N 11A, 109b; JG 1c + 2c; JG 1b add.; A 27, 24b, add.; Lu 5, 24b add.; monogr.] I-1
stoppels stoppelen: štǫpǝlǝ (Merkelbeek) De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.] I-4