34489 |
van veren wisselen |
muiten:
mūtǝ (Q034p Merkelbeek)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
vange (Q034p Merkelbeek),
vàngə (Q034p Merkelbeek)
|
vangen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
18808 |
vanzelfsprekend |
vanzelf:
sjprik vanzelf (Q034p Merkelbeek)
|
vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34297 |
varken |
varken:
vɛrkǝ (Q034p Merkelbeek)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkensstal:
vɛrkǝs[stal] (Q034p Merkelbeek)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
trǭax (Q034p Merkelbeek),
trǭx (Q034p Merkelbeek)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
20594 |
vast |
korenbrood:
kaorebroēd (Q034p Merkelbeek)
|
doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
keutel (enk):
kø̄tǝl (Q034p Merkelbeek),
krenten:
krentǝ (Q034p Merkelbeek),
varkenskeutel:
vɛrkǝskø̄tǝl (Q034p Merkelbeek)
|
[N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krøp (Q034p Merkelbeek)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
21284 |
vechten |
zich slaan:
zich sjlao (Q034p Merkelbeek)
|
ruzie maken en daarbij gebruik maken van handen, armen en benen [kempen, kebberen, vechten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|