21281 |
verkwisten |
doordraaien:
der doër jage (Q034p Merkelbeek)
|
op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19038 |
verlegen |
bleu:
blûûe (Q034p Merkelbeek)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18850 |
verlegen (zijn) |
bleu:
blue (Q034p Merkelbeek),
schuchter:
sjuchter (Q034p Merkelbeek)
|
niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19338 |
vermaak |
amusement:
amuzement (Q034p Merkelbeek),
vermaak:
vermaak (Q034p Merkelbeek)
|
een handeling waardoor men plezier beleeft [vermaak, amusement] [N 85 (1981)] || pret, genoegen verschaffend of veroorzakend; aangenaam [pertig, prettig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21832 |
vernomen verhaal |
fantasterij:
fantasterie (Q034p Merkelbeek)
|
een vernomen verhaal [meul] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24997 |
verpulveren |
verpulveren:
verpulvere (Q034p Merkelbeek)
|
tot poeder maken of worden [miezelen, verpulveren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20576 |
verschaald |
verschaald:
verschaald (Q034p Merkelbeek)
|
verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21666 |
verschuldigd zijn |
in het krijt staan:
in ⁄t kriet sjtao (Q034p Merkelbeek),
schuldig zijn:
sjöldig zin (Q034p Merkelbeek)
|
verplicht te betalen [schuldig (zijn), plichtig zijn, gelden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18242 |
versiersel |
smuk (<du.):
sjmoek (Q034p Merkelbeek)
|
voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18226 |
versleten |
versleten:
versjliëte (Q034p Merkelbeek)
|
door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)]
III-1-3
|