18815 |
verwachting |
bevestigen:
bevestige (Q034p Merkelbeek)
|
het wachten op iets, meestal op iets positiefs [lous, loos, verwachting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20171 |
verwantschap |
parentatie:
parentatie (Q034p Merkelbeek),
verwantschap:
verwantsjap (Q034p Merkelbeek)
|
afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)] || de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24497 |
verwelken |
verslakken:
eigen spellingsysteem
versjlakke (Q034p Merkelbeek)
|
Slap worden en geur en kleur verliezen, gezegd van bloemen (Slekkeren, verwelken, verflensen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24555 |
verwelkt |
verslakt:
eigen spellingsysteem
versjlakt (Q034p Merkelbeek)
|
Verwelkt, gezegd van bloemen (pens). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21795 |
verwensen |
verwensen:
verwunsje (Q034p Merkelbeek)
|
iemand kwaad toewensen [wensen, verdijen, verwensen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18277 |
vest |
vesting:
vesting (Q034p Merkelbeek)
|
de aarden wal rondom een stad of gracht [vesting, vest] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33756 |
veulen |
veulen:
vȳǝlǝ (Q034p Merkelbeek)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
20574 |
vieruursboterham |
achterunjere:
achterunjere (Q034p Merkelbeek),
koffiedrinken, het -:
kofidreŋkə (Q034p Merkelbeek),
vieruurtje:
smiddags4 uur
veerurke (Q034p Merkelbeek)
|
2e middagpauze || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 16 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
20894 |
vijg |
vijg:
eigen spellingsysteem
víeg (Q034p Merkelbeek)
|
De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
24961 |
vijver |
poel:
pool (Q034p Merkelbeek),
vijver:
víever (Q034p Merkelbeek),
wijer:
wíejer (Q034p Merkelbeek)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|