22882 |
vrijschop |
free kick (eng.):
verkikt (Q034p Merkelbeek)
|
Hij heeft de bal men de hand aangeraakt, het is ... [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
wīs˃vroͅu̯ (Q034p Merkelbeek)
|
hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19342 |
vrolijk |
blij:
blie (Q034p Merkelbeek)
|
een opgeruimde, lichte, blijde stemming hebbend [vrolijk, herpsat, leutig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouw:
vroͅu̯ (Q034p Merkelbeek)
|
vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
germpje:
germkǝ (Q034p Merkelbeek)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaars:
vē̜š (Q034p Merkelbeek)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
germ (Q034p Merkelbeek)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
kriem:
krēm (Q034p Merkelbeek),
kręi̯m (Q034p Merkelbeek)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
34550 |
vrouwelijke gans |
ganzenhoen:
gāu̯zǝhun (Q034p Merkelbeek)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
moer:
mōr (Q034p Merkelbeek)
|
teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)]
III-2-1
|