18910 |
degelijk |
grondig:
grundjig (Q034p Merkelbeek)
|
degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24407 |
dekken |
dekken:
eigen spellingsysteem
dèkke (Q034p Merkelbeek)
|
Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
34253 |
deksel van de karnton |
deksel:
døksǝl (Q034p Merkelbeek)
|
Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.]
I-11
|
20420 |
deksel van een doodskist |
deksel:
deksel (Q034p Merkelbeek)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24526 |
den |
den:
eigen spellingsysteem
den (Q034p Merkelbeek)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24476 |
dennenappel |
dennenappel:
eigen spellingsysteem
dennenappel (Q034p Merkelbeek)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24566 |
dennentakje met een harsknopje |
wierooktakje:
eigen spellingsysteem
wierooktekske (Q034p Merkelbeek)
|
Een dennetakje met een bolvormig knopje terpentijn aan het einde (oliekop, olieknop, olielampje, luchtlampje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24537 |
dennenwortel |
wortel:
eigen spellingsysteem
woertel (Q034p Merkelbeek)
|
De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20597 |
desemen |
desemen:
deesseme (Q034p Merkelbeek)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19167 |
deugniet |
ondeugender, een -:
ondugender (Q034p Merkelbeek),
mar.: = zn!
oĕndèùgəndər (Q034p Merkelbeek)
|
deugniet [DC 11 (1942)] || een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)]
III-1-4
|