19283 |
aarzelen |
weifelen:
wiefele (Q034p Merkelbeek, ...
Q034p Merkelbeek)
|
bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21717 |
accijns |
accijns (<lat.):
acciens (Q034p Merkelbeek)
|
de belasting op etenswaren [accijns] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19021 |
achterdocht |
wantrouwen:
wantroeë (Q034p Merkelbeek)
|
een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17951 |
achteruitgaan |
wijken:
wieke (Q034p Merkelbeek)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34584 |
achterwand |
stop:
štǫp (Q034p Merkelbeek)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
21139 |
achterwiel van een fiets |
achterrad:
achterraad (Q034p Merkelbeek)
|
het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24438 |
adder |
adder:
eigen spellingsysteem
adder (Q034p Merkelbeek)
|
Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24464 |
admiraalsvlinder |
pepel:
pepel (Q034p Merkelbeek)
|
admiraal of atalantavlinder [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
21448 |
afdingen |
afdingen:
aafdinge (Q034p Merkelbeek),
afpingelen:
aafpingele (Q034p Merkelbeek)
|
proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34247 |
afgeroomde melk |
doorgedraaide melk:
dōǝrgǝdrēǝdǝ mɛlk (Q034p Merkelbeek)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|