27539 |
geit |
geit:
gēt (Q034p Merkelbeek)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
33401 |
geitestal |
geitestal:
gētǝ[stal] (Q034p Merkelbeek),
gęi̯te[stal] (Q034p Merkelbeek)
|
De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.]
I-6
|
19337 |
gekheid maken |
grap maken:
grap make (Q034p Merkelbeek)
|
gekheid maken [mallen, follen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21466 |
gekkenhuis |
gekkenhuis:
gekkenhoes (Q034p Merkelbeek)
|
een instelling voor het verplegen van krankzinnigen [zothuis, gek[ken]huis, fermerie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21120 |
gekneusd |
geblutst:
eigen spellingsysteem
geblösjt (Q034p Merkelbeek)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
24809 |
gele ganzebloem |
alverdrijf:
alfǝrdrif (Q034p Merkelbeek),
Veldeke gele ganzebloem (voor opgave, zie vragenlijst N92 voor Q 111)
alverdrief (Q034p Merkelbeek, ...
Q034p Merkelbeek),
sintjansbloem:
sentjansblōm (Q034p Merkelbeek)
|
Chrysanthemum segetum L. Een vrij algemeen voorkomende 30 tot 60 cm hoge plant op zandige akkers, met blauwgroene bladeren en grote gele bloemen met een geel hart. De bloei duurt van juni tot september. [A 60A, 170; monogr.] || gele ganzebloem [N 92 (1982)]
I-5, III-4-3
|
24152 |
gele kwikstaart |
langstaartje:
lanksjtertje (Q034p Merkelbeek)
|
kwikstaart, geel [DC 26 (1954)]
III-4-1
|
25078 |
gelijken (op) |
rappeleren:
rappeleren (Q034p Merkelbeek)
|
aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22334 |
gelijkspelen |
gelijkspelen:
geliek sjpiele (Q034p Merkelbeek),
quitte spelen:
quitte sjpiele (Q034p Merkelbeek)
|
Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25188 |
geluid van naderend onweer |
gerommel:
gerommel (Q034p Merkelbeek)
|
eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|