20949 |
gist |
heffe:
hø̜fǝ (Q034p Merkelbeek)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2]
II-1
|
20556 |
glazig |
glazig:
glazig (Q034p Merkelbeek)
|
glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17626 |
glazuur |
glazuur:
glazuur (Q034p Merkelbeek)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
22376 |
glijbaan |
roetsj:
roetsj (Q034p Merkelbeek)
|
Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
schuiven:
sjuve (Q034p Merkelbeek, ...
Q034p Merkelbeek),
sleuren:
#NAME?
sjlere (Q034p Merkelbeek),
uitlitsen:
oetlitsje (Q034p Merkelbeek)
|
Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-1-2, III-3-2
|
22326 |
glijden: uitglijden |
uitlitsen:
oetlitsje (Q034p Merkelbeek)
|
Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-3-2
|
18879 |
glimlachen |
monkelen:
moenkele (Q034p Merkelbeek)
|
onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
vuurwormpje:
vuurwurmke (Q034p Merkelbeek),
vūrwŭrmkə (Q034p Merkelbeek)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|
18957 |
gluiperd |
sluiperd:
sjluperd (Q034p Merkelbeek, ...
Q034p Merkelbeek)
|
een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] || huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18956 |
gluiperig |
gluiperig:
gluperig (Q034p Merkelbeek)
|
gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)]
III-1-4
|