21221 |
karweien |
karweien:
karweije (Q034p Merkelbeek)
|
onbetaalde arbeid verrichten aan de openbare wegen (karweien, botten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19505 |
kastplank |
plank:
plaŋk (Q034p Merkelbeek)
|
plank in een kast [DC 16 (1948)]
III-2-1
|
19826 |
kat |
kat:
eigen spellingsysteem
kat (Q034p Merkelbeek),
miem:
eigen spellingsysteem
mīem (Q034p Merkelbeek),
miems:
eigen spellingsysteem
miems (Q034p Merkelbeek)
|
Hoe noemt u een kat (poes, mies, kat, balkhaas, zandhaas, marol) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
22311 |
katapult |
katapult:
kattepul (Q034p Merkelbeek)
|
Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjeswegschieten? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
20604 |
kater |
kater:
kater (Q034p Merkelbeek)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24179 |
kauw |
dool:
doal (Q034p Merkelbeek)
|
Hoe heet de kauw? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
20488 |
kauwen |
kauwen:
kause (Q034p Merkelbeek),
kŭŭje (Q034p Merkelbeek)
|
kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17628 |
keel, strot |
hals:
hals (Q034p Merkelbeek),
keel:
kèèl (Q034p Merkelbeek),
kèəl (Q034p Merkelbeek),
strot:
sjtròòt (Q034p Merkelbeek)
|
keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
voordel:
vø̄rdǝl (Q034p Merkelbeek)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
19926 |
keffen |
keffen:
eigen spellingsysteem
keffe (Q034p Merkelbeek, ...
Q034p Merkelbeek)
|
Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|