e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L209p plaats=Merselo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kater haarpijn: häörpien (Merselo) hoofdpijn ten gevolge van overmatig drankmisbruik III-2-3
katholiek rooms: roms (Merselo) katholiek [SGV (1914)] III-3-3
katoen katoen: kǝtūn (Merselo) Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.] II-7
kauw kauw: kaow (Merselo), kauw (Merselo), kerkkauw: kêrkkōūw (Merselo), torenkraai: coloeus monedula  torekraej (Merselo) Hoe heet de kauw? [DC 06 (1938)] || kauw || kerkkauw [SGV (1914)] III-4-1
kauwen kauwen: kaowe (Merselo, ... ), knauwelen: knáwwe(le) (Merselo), wegkneden: wegknaeje (Merselo) fijnmaken met de tanden || kauwen || met flinke kauwende bewegingen iets taais opeten || onsmakelijk kauwen III-2-3
kazuifel kazuifel: kazuifel (Merselo) Het kazuifel, het opperkleed dat de priester tijdens de mis draagt [kazufel, kazel, kruifel?]. [N 96B (1989)] III-3-3
keel, strot keel: kèl (Merselo, ... ), strot: streut (Merselo), strö:t (Merselo) keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] || strot [RND], [SGV (1914)] III-1-1
keelketting, keelriem kinriem: kenrim (Merselo) De ketting of riem die onder de keel of kaken van het paard doorloopt en de twee uiteinden van de kopriem verbindt. [JG 1a; N 13, 26] I-10
keelpijn het in de keel hebben: hɛ hɛdət inə kɛ.əl (Merselo) keelpijn [RND] III-1-2
keerklossen keerklotsen: kērklø̜ts (Merselo) Klampen die op de roeden tegen de askop worden vastgespijkerd om te voorkomen dat de roeden door de asgaten zakken. Volgens een invuller uit l 289 gebeurt dit alleen bij houten roeden. [N O, 3f; A 42A, 78; N O, 3d] II-3