e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L209p plaats=Merselo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knolvoer, rapen (coll.) groen: grȳn (Merselo), groenknollen: grȳnknǫlǝ (Merselo), knolgroen: knǫlgrȳn (Merselo) Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a] I-5
knoop knoop: knoa.up (Merselo), knø͂ͅ.up (Merselo), knōwp (Merselo) knoop [SGV (1914)] || knoopen (mv.) [SGV (1914)] || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.] II-7, III-1-3
knorrepot grompot: grompot (Merselo), knaaierd: knaojerd (Merselo), mopperkont: mopperkoont (Merselo) brombeer, kankeraar etc. || knorrepot [SGV (1914)] || mopperaar III-1-4
knuppel, knots kluppel: klippel (Merselo), kult: kult (Merselo) knuppel [RND], [SGV (1914)] III-1-2
koe koe: ku (Merselo), kuu̯ (Merselo), kuu̯ǝ (Merselo), kuǝ (Merselo) Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11
koe die pas gekalfd heeft vaars: vǫrs (Merselo) Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16] I-11
koe met hellend kruis hangkont: háŋkōnt (Merselo) [N 3A, 145a; monogr.] I-11
koeherder koeherd: kuwhart (Merselo) Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
koeienmaag pens: pɛns (Merselo) Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11] I-11
koekenhort, vlaaienhort koekhortje: kūkhø̜rtjǝ (Merselo) Doorgaans van witte wissen gevlochten onderzetter, waarop vers gebakken vlaaien of pannenkoeken worden gelegd om af te koelen. [N 40, 97; N 40, 118; N 40, add.; L 1u, 100; L 1a-m; L 35, 107; monogr.] II-12