e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L209p plaats=Merselo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
potkachel duiveltje: kacheltje  dūvelke (Merselo) soort van allesbrander III-2-1
praam prang: praŋ (Merselo) Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.] I-10
predikant preker: preker (Merselo) De predikant, prediker, degene die de preek houdt. [N 96B (1989)] III-3-3
preek preek: preek (Merselo) De predikatie, de preek [preek, prèèk, preëdich?]. [N 96B (1989)] III-3-3
preekstoel preekstoel: prikstoel (Merselo) De preekstoel [preek-, prèèk-, predichsjtool?]. [N 96A (1989)] III-3-3
prefatie prefatie (<lat.): prefatie (Merselo) De door de priester gezongen lofprijzing ter inleiding van de Canon, de prefatie. [N 96B (1989)] III-3-3
prei prei: prei (Merselo) prei [SGV (1914)] I-7
preken preken: preeke (Merselo) Preken, prediken [preeke, prèèke, preëdieje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
prent(je) prent(je): print (Merselo) prent [SGV (1914)] III-3-2
pret, schik schik: schik (Merselo), wĕĕj hèbbe schik gehad (Merselo) [schik] wij hebben ~gehad [SGV (1914)] || schik [SGV (1914)] III-1-4