e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L209p plaats=Merselo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vloertegel plavuis: gebakken vloertegel  plevuūs (Merselo) plavuis III-2-1
vlug gauw: gaauw (Merselo), pront: proont (Merselo) haastig [SGV (1914)] || pront, vlot, betrouwbaar, secuur III-1-4
vod tod: WNT: tod (I), 1) Waardeloze, veelal gescheurde en smerige lap, lor, lomp, vod.  tod (Merselo), todde (Merselo) vod [SGV (1914)] || vodden [SGV (1914)] III-1-3
voddenkoopman toddenkerel: toddekĕl (Merselo), toddenkramer: toddekrèmmer (Merselo) voddenkoopman [SGV (1914)] III-3-1
voederbieten mangelen: maŋǝlǝ (Merselo), reuben: rø̄bǝ (Merselo), rode mangelen: rǫi̯ maŋǝlǝ (Merselo) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.] I-5
voederwikke wikke(n): wekǝ (Merselo) Vicia sativa L. subsp. sativa. Een tot 1 meter hoge klimmende plant met en vrij stevige stengel, veervormige blaadjes, rood- blauwpaarse lipvormige bloemen en boonachtige vruchtjes. De plant bloeit van mei tot juli en wordt vooral op zandgronden als voedergewas geteeld. Vergelijk ook het lemma Vogelwikke [N Q, 1a; N 11A, 29d; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N P, 23 en 24] I-5
voedsel burgerskost: gewone stevige kost  börgeskaos(t) (Merselo), eet, de -: aet (d⁄n) (Merselo), Dn aet heb ik verreg: het eten heb ik klaar Nó dn aet kòm ik: na het eten kom ik Iemes òp dn aet hebbe: een gast aan tafel hebben Van dn aet áfzien: geen eetlust meer hebben  aet (d⁄n) (Merselo), eten: hetw. stofn.  aete (Merselo), hetw. stofn. Dit aete kunde meense vuurzette die òpaet kòmme: Opm: ww als znw.  aete (Merselo), etens: Hedde aetes bij òw  aetes (Merselo), etenswaar: aeteswaar (Merselo), kost: kaos(t) (Merselo), De kaost kriëge örges ien de kaost zien Das käösje vur fikkie: dat is spekkie voor zijn bekkie Zien käösje gekaocht hebbe: een goed betaalde vaste baan  kaos(t) (Merselo) burgerkost || eten || etenswaar || het eten || het voedsel || kost || voedsel III-2-3
voeger voeger: vugǝr (Merselo) De arbeider die op de bouwplaats de voegwerkzaamheden verricht. [N 30, 3b; monogr.] II-9
voegkrabber voegkrabber: vuxkrabǝr (Merselo) IJzeren haak met handvat waarmee voegen worden uitgekrabd. Zie ook afb. 49b. Van Houcke (pag. 423) merkt over de 'voegkrabber' op: ø̄Dient om de voegen open te maken opdat het voegwerk deugdelijk zij, doordien de mortel dieper in de openstaande voeg kan gestreken worden.ø̄ Voegwerk verwijderen met behulp van het voegijzer werd in P 176 'uitkitsen' ('ātkitsǝ') genoemd. [N 30, 8e] II-9
voegmortel voegspecie: vuxspēsi (Merselo) De mortel die wordt gebruikt bij het voegen van metselwerk. Voor voegwerk aan gevelmuren wordt doorgaans een zo schraal mogelijke specie gebruikt. Te vette voegspecie heeft tot gevolg dat deze na het drogen sterk gaat krimpen waardoor, vooral bij vorst, de voeg zal uitvallen. Om voegspecie te maken gebruikte men in P 176 'voegzavel' ('vuxzǭvǝl') of 'molzavel' ('mǫlzǭvǝl'), zand uit Mol. [N 30, 38e; monogr.; div.] II-9